Parasja van de Week
Elke week biedt het Levisson Instituut een inspirerende drasha over de parasja van de week. Deze drashot, geschreven door verschillende rabbijnen en geleerden, bieden verdieping en inzichten die aansluiten bij de joodse traditie en de actualiteit.
Het Levisson Instituut is zo vriendelijk geweest ons toestemming te geven om deze drashot ook hier te publiceren, zodat iedereen ze eenvoudig kan lezen. Wil je de wekelijkse drasha liever rechtstreeks in je inbox ontvangen? Dat kan hier.
Torah from Around the World
De Eeuwige zal macht aan zijn volk verlenen,
de Eeuwige zal zijn volk zegenen met vrede.
Tehilliem 29:11
———————————————————————————————–
Sjabbat Behar-Bechoekotai, 24 mei 2025/ 26 ijar 5785
Wajikra/Leviticus 27: 1 – 34; Tanach blz. 257 – 260.
Haftara: II Kronieken 36: 11 – 23; Tanach blz. 1831 – 1832.
Vertaler: Thea Koster
Coördinatie: Harry Polak
Commentaar: rabbijn Richard Hirsh, was in 2016 assistent-rabbijn bij M’kor Shalom in Cherry Hill, NJ en komt uit reconstructionistische hoek
Use the link to read the original text in English.
_________________________________________________
Land
Parashat Behar houdt zich in de eerste plaats bezig met regels en voorschriften met betrekking tot het land Israël. We lezen de beschrijving van de wetten die de sjabbat (‘sjmitta’) jaren regelen waarin het land één in de zeven jaar braak moest liggen. We leren over het idee van het jubeljaar, dat elke vijftig jaar plaatsvond, als eigendommen die uit een familie waren verdwenen uit economische noodzaak, terugkeerden naar de oorspronkelijke eigenaar.
De Tora leert ook dat elk jubeljaar een kans was voor iedereen die gedwongen was zich als slaaf te verkopen, om zichzelf te verlossen, zelfs als zijn meester een daar wonende buitenlander was, dat wil zeggen geen lid van de Israëlitische gemeenschap.
Op het eind van Leviticus (Wajikra) wordt met een aanschouwelijk visioen de verwoesting van het land Israël en de verspreiding van het Israëlitische volk beschreven als ze, nadat ze het land zijn binnengegaan, er niet in slagen de Verbondsverplichtingen van de Tora na te komen. Ballingschap en onderdrukking, verwoord als waarschuwing, worden in angstaanjagende termen beschreven.
“Want het land behoort Mij toe [zegt God] en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij Mij te gast zijn” (Leviticus 25:23). Met deze korte maar krachtige uitspraak probeert de Tora met de misschien onvermijdelijke neiging van de oude Israëlieten – en moderne Joden – af te rekenen om te veronderstellen dat de uiteindelijke zeggenschap over het land Israël aan mensen toebehoort en niet aan God.
Er is een belangrijk verband tussen het idee dat het land uiteindelijk van God is en het idee dat slaven minstens elke vijftig jaar de kans krijgen om vrijgelaten te worden. Beide regels getuigen van de unieke visie op God en op de mensheid die de Tora wil uitdrukken.
Ondanks de emotionele uitbundigheid van het lied ‘Exodus’ – ‘Dit land is van mij, God gaf dit land aan mij’ – wilde de Joodse traditie duidelijk maken dat deze erfenis voorwaardelijk was maar niet noodzakelijk; dat de erfenis potentieel eeuwig was, maar ook potentieel van voorbijgaande aard.
Het jodendom doet verslag van debatten en discussies die gedurende honderden jaren plaatsvonden over de centrale plaats van het land Israël in de Joodse identiteit. In het land zijn, geeft een gevoel van duurzaamheid en stabiliteit; niet in het land zijn suggereert vervreemding en verlatenheid. “Bij de rivieren van Babel, daar zaten wij treurend…hoe kunnen we een lied van de Eeuwige zingen op vreemde grond?” (Psalm 137).
Zowel in vroeger dagen als in onze eigen tijd vormde de mogelijkheid om het partiële te verwarren met het ultieme, de toegangspoort tot afgoderij. Toen waren er, net als nu, Joden die geloofden dat het land, en niet God, het ultieme was. Toen waren er, net als nu, Joden die vonden dat elke actie ten behoeve van het behoud van de Joodse controle over het land Israël aanvaardbaar was. Toen waren er, net als nu, Joden die geloofden dat het behoud van de controle over het land Israël, zelfs ten koste van levens, een hoger goed was dan wat gezien zou worden als een kortstondige ‘vrede’.
Het rabbijnse Jodendom was dol op het legendarische verhaal dat opeenvolgende nationalistische kolonisten het land Israël bezetten en vervolgens verbannen werden. Elke natie die aan het Joodse volk voorafging, had zijn sporen nagelaten in het land; ieder had de fundamentele morele principes van de samenleving overtreden en ieder was door God verbannen. Het Joodse volk was niet anders: ook zij werden verbannen als hun gedrag in opspraak kwam. “Vanwege onze zonden werden we uit ons land verbannen” is de manier waarop het traditionele gebedenboek het verwoordt.
Als het land uiteindelijk God toebehoort, kan het land niet het ultieme zijn. Ja, er is een Verbond tussen God en het Joodse volk. Ja, een deel van dat Verbond bepaalt dat God het land Israël aan de nakomelingen van Awraham en Sara zal geven. En ja, ondanks de ballingschap heeft de Joodse religie altijd verkondigd dat het Verbond van kracht bleef en dat de Joden uiteindelijk, in tegenstelling tot de andere naties, zouden terugkeren naar het land Israël. Maar het Jodendom bleef op zijn best trouw aan een visie van God als de Schepper van het universum, en dus als degene die uiteindelijk de controle had over de wereld die Gods schepping was.
Op dezelfde manier gaf het idee dat niemand voor onbepaalde tijd als slaaf kon worden verkocht, dat de kans op verlossing zich elke vijftig jaar zou voordoen, de Joodse visie weer dat mensen naar het beeld van God zijn geschapen, terwijl ze toch van God verschillend blijven. De uittocht uit Egypte is de belangrijkste les van het Jodendom, waaruit talloze dingen kunnen worden geleerd. Zeker, het belangrijkste is dat geen enkele menselijke heerser (zoals Farao) het recht had op het uiteindelijke eigendom van een ander mens. Economische en sociale omstandigheden hebben misschien omstandigheden gecreëerd waarin mensen geen andere keuze hadden dan zich te onderwerpen, maar dit ontkende hun waardigheid niet.
In de moderne staat Israël, en voor Joden over de hele wereld die zich zorgen maken over het Joodse thuisland, is de verbinding van deze kwesties opnieuw belangrijk geworden. Het huidige politieke klimaat in Israël suggereert zeker dat er een tijd zal komen waarin het noodzakelijk zal worden om te discussiëren over wat het ultieme is. Er zijn politieke realisten wier zorgen om de veiligheid ertoe leiden dat zij zich verzetten tegen de teruggave van enig gebied dat momenteel door Israël wordt gecontroleerd. Maar er zijn ook extremisten met een romantisch-mystiek-theologische visie op het land, die zo het land tot een idool dreigen te maken, het ultieme waarover zij denken absolute controle te moeten hebben.
Helaas kan een dergelijke visie op het land leiden tot een verwerping van de leer van de Tora dat menselijke wezens uiteindelijk aan God toebehoren en fatsoen en waardigheid verdienen. De Tora zegt dat God mensen naar het Goddelijke Beeld heeft gemaakt – er staat niet dat God alleen Joodse mensen naar dat Beeld heeft gemaakt. Wanneer we van het land een afgod maken, wanneer het land een ultiem doel wordt, wordt elke daad namens het land – zelfs een daad die de menselijkheid van andere mensen ontkent – aanvaardbaar.
Joden buiten het land Israël zijn terughoudend met waarschuwingen als het gaat om zaken die het land Israël betreffen; wij zijn in de meeste gevallen ver verwijderd van contact met het dagelijkse reilen en zeilen in het land, dat kan je alleen krijgen bij een langer verblijf. We hebben misschien meningen – soms goed geïnformeerd, soms niet – over de relatieve waarde van land en vrede. In het beste geval kunnen we onze zorgen uiten, wellicht suggesties doen, maar we moeten beseffen dat de moeilijke beslissingen uiteindelijk door de Israëli’s genomen moeten worden en niet door de Joden uit de diaspora.
Hoewel we het land zelf niet delen, delen we wel de Tora-traditie. Samen met bezorgde Israëlische Joden kunnen we op authentieke wijze de aandacht vestigen op de waarschuwingen tegen de overmoed die stelt dat het land ‘van ons’ is. Alles wat we doen in het land, op het land en voor het land moet voorlopig blijven, niet absoluut, en moet rekening houden met de ethische kern van de Tora.
Uiteindelijk is het de samenleving die in het land zelf is ontstaan die de ware betekenis zal bepalen van de beloofde erfenis aan Awraham en Sara, door de generaties heen gevoed en in onze eigen tijd tot bloei gebracht.