Parashat Shoftim
Parashat Shof’tim gaat over zowel de uitdagingen als de kansen van leiderschap. Net als een groot deel van Deuteronomium, stelt de tekst zich een wereld voor die de Israëlieten nog niet bewonen; een waarin zij soeverein, gevestigd en agrarisch zijn. Anders dan zowel de slavernij in Egypte als de onzekerheid van de woestijn, is het een wereld waarvoor ze zich moeten voorbereiden. Hier legt Mozes de basis, biedt hij verschillende modellen van leiderschap en stelt hij verwachtingen voor oorlogsregels. Te midden van deze scenario’s biedt Mozes de volgende mogelijkheid:
“Wanneer u eenmaal in het land bent gekomen dat de Eeuwige, uw God, u toegewezen heeft en u het in bezit hebt genomen en daarin woont, en u zegt: ‘Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals alle volken om mij heen,’ dan mag u een koning over u aanstellen, iemand die de Eeuwige, uw God, uitkiest. U moet er echter voor zorgen dat u iemand van uw eigen volk als koning aanstelt; u mag geen vreemdeling over u aanstellen, iemand die niet uw broeder is. Bovendien mag hij niet veel paarden houden of mensen naar Egypte sturen om meer paarden te halen, want de Eeuwige heeft u gezegd: ‘U mag die weg niet opnieuw inslaan.’ En hij mag niet veel vrouwen hebben, zodat zijn hart niet afdwaalt; ook mag hij geen grote hoeveelheden zilver en goud vergaren.” (Deuteronomium 17:14-17)
Op zichzelf genomen lijkt dit advies – vooral in zijn historische context – redelijk. Vind een koning die om het volk geeft en goed leiderschap biedt, iemand die niet alleen geïnteresseerd is in eigen gewin. Maar een intertekstuele lezing suggereert dat deze passage dient als een “Chekhov’s gun”, een voorbode van de val van het Noordelijk Koninkrijk en de vernietiging van de Eerste Tempel.
Toegeschreven aan de Russische toneelschrijver Anton Tsjechov, is “Chekhov’s gun” een narratief principe dat suggereert dat als de aandacht van het publiek op iets wordt gevestigd – een object, een personage, een achtergrondverhaal, enz. – dat element op de een of andere manier noodzakelijk moet zijn voor het algehele verhaal.
Terug naar de koning.
In I Samuel komen we in een wereld waarin Samuel – een rechter, profeet en priester – de leider van de Israëlieten is. Dit is het model dat in Rechters wordt neergezet, en het lijkt goed genoeg te werken. Totdat de oudsten tegen Samuel zeggen: “U bent oud geworden, en uw zonen hebben uw wegen niet gevolgd. Stel daarom een koning over ons aan, zodat hij ons regeert zoals alle andere volken” (I Samuel 8:6).
Ondanks de woorden van Deuteronomium, die Samuel zeker zou hebben gekend, is hij niet blij met dit verzoek. God kalmeert hem, verzekert hem dat de Israëlieten Gods leiderschap afwijzen (en niet dat van Samuel), en vertelt hem hun verzoek te vervullen.
Terwijl wijzen en commentatoren door de eeuwen heen hebben gedebatteerd of het aanstellen van een koning een positief gebod of een acceptabele optie is, ben ik veel meer gefascineerd door het refrein van “zodat wij kunnen zijn zoals iedereen.”
Want… we zijn niet bedoeld om zoals iedereen te zijn. Of je “uitverkorenheid” nu begrijpt als een exclusieve of inclusieve toestand, onze heilige teksten, beginnend met de Torah zelf, maken duidelijk dat Israël niet bedoeld is om te zijn zoals alle andere naties. De rabbijnen van de Talmoed worstelden met deze tegenstrijdigheid en verbeelden zich in de Talmoed (Sanhedrin 20b) dat er twee verschillende gesprekken waren; verschillende sectoren van de gemeenschap wilden verschillende dingen:
“Er wordt in een baraita onderwezen: Rabbi Eliezer zegt: De oudsten van Samuels generatie vroegen op gepaste wijze, zoals er staat: ‘Geef ons een koning om ons te oordelen’ (I Samuel 8:6), aangezien zij een vaste leider wilden in plaats van Samuel.”
In deze lezing wilden de oudsten van de gemeenschap gewoon een stabiele heerser – een koning, een rechter, iemand die een geschikte vervanger voor Samuel zou zijn. Maar het volk wilde zijn zoals iedereen.
“Maar de onwetenden onder hen hebben het verpest, zoals er staat: ‘Maar het volk weigerde te luisteren naar de stem van Samuel; en zij zeiden: Nee, maar er zal een koning over ons zijn, zodat wij ook kunnen zijn zoals alle volken, en dat onze koning ons mag oordelen, en voor ons mag uittrekken, en onze gevechten voeren'” (I Samuel 8:19-20).
Voor de rabbijnen is het duidelijk wat de juiste keuze is; “onwetend” is geen neutrale term!
Vandaag de dag leven we in een wereld die onze Bijbelse voorouders zich niet konden voorstellen. We hebben soevereiniteit in ons eigen land en zijn tegelijkertijd onderworpen aan buitenlandse machten. Hoewel ieder van ons een rol speelt in het kiezen van onze leiders, herinnert onze tekst ons eraan dat we nog steeds apart staan.
Van het Boek Exodus, dat Israël uitroept tot “een koninkrijk van priesters en een heilig volk” (Exodus 19:6), tot Jesaja die Israël uitroept tot “een licht voor de naties” (Jesaja 42:6), is de Tenach buitengewoon duidelijk dat Israël – in zijn regels, gedragingen, theologie en leiderschap – niet bedoeld is om zoals alle andere naties te zijn. Dat is onze zegen, onze vloek en onze missie.